Geloof
De Kelten vereerden veel goden en godinnen (wel honderden) en brachten deze goden ook offers. Elk riviertje, bos of dal had wel zijn eigen god of godin. Alle goden stamden af van dezelfde god 'Daghdha' (= de goede god). Deze god heerste over het weer en de oogst en bracht in oorlog de overwinning. De druïden wisten welke goden wanneer met welke offers tevreden moesten worden gehouden. De Kelten kenden geen tempels, maar aanbaden de goden in de natuur bij heilige bronnen, bossen en meren. De offers waren alledaagse voorwerpen, maar soms ook een speciaal gesmeed of gemaakt voorwerp. Er word beweerd dat de Kelten ook mensen offerden.
Omdat de Kelten niet konden lezen of schrijven werd het geloof doorverteld door de druïden.
De Kelten zagen de schedel als de 'zetel van de ziel'. Daarom onthoofdden ze belangrijke vijanden die ze in de strijd hadden gedood. Ze verzamelden deze hoofden als trofee, omdat ze dachten dat ze daarmee de kracht en de macht van de vijand over konden nemen.
Om spiritueel en geestelijk gereinigd te worden maakten de Kelten gebruik van een zogenaamde zweethut. Wij zouden dit nu de sauna noemen. Deze van hout gemaakte hut was bedekt met huiden. In vuur verwarmde stenen werden in de hut in een kuil gelegd. Over de hete stenen deed men kruiden en water. Zo onstond er stoom met een geurtje. In deze geurende damp mediteerde de Kelten.
De oppergod Dagda
Maak jouw eigen website met JouwWeb